Heerlijk veranderlijk.
Een lectuur over wederzijdse beïnvloeding en de evolutie van kunststof en design.
Kunststof is datgene wat we ervan maken. Daarom is de ontwikkelingsgeschiedenis ervan altijd een grondige behandeling van het design geweest.
Text: Barbara Teichelmann
Het ligt aan de kleur. “Hoe feller, des te sneller denkt men aan kunststof”, zegt Michael Plank. “Oranje bijvoorbeeld ziet er heel goedkoop uit. Wanneer ik daarentegen een bescheiden beigetint kies of donkergrijs, kan ik het materiaal niet meteen herkennen. Het zou ook om metaal met poedercoating kunnen gaan. Zo krijgt kunststof een abstractere, hoogwaardigere esthetiek”. Daarom biedt Plank veel stoelen, hockers en tafels niet alleen in de standaardkleuren wit, zwart of grijs aan, maar ook in pastelkleur groen, donkerrood of een warme karamelkleur. Al 65 jaar lang en ondertussen al in de derde generatie beland, bouwt de Zuid-Tiroolse onderneming Plank meubels. In het begin waren het uitsluitend traditionele stoelen van lokaal hout en uit de eigen werkplaats.
Toen aan het einde van de jaren ‘90 de prijsconcurrentie toenam en het erop aankwam zich van anderen te onderscheiden, begon Plank met nieuwe, moderne vormen te experimenteren. Deze aanpak is consequent nagestreefd en tegenwoordig werkt men samen met bekende internationale designers, zoals de Japanner Naoto Fukasawa, de Italiaan Claudio Bellini of de Duitser Konstantin Grcic. “Onze visie”, zegt CEO Michael Plank, “was vanaf het begin een designonderneming die verder ging dan massaproductie en zich met een uitstekend product van de concurrentie onderscheidde”. Dat is gelukt. De Land Lounge Chair van Fukasawa werd met twee US-designprijzen beloond, en Gricic's sledestoel Myto en zijn hocker Miura staan al een tijdje in de collectie van het Museum of Modern Art in New York. Is het toeval dat de eerste samenwerking met een designer ook het eerste kunststofproduct van de onderneming voortbracht? “In zekere zin - ja”, herinnert Plank zich. “Eerst was daar het ontwerp, de materialiteit resulteerde in het ontwerpproces en technische simulaties. Kunststof was gewoon technologisch en economisch gezien het meest geschikte materiaal”.
Kunststof belichaamt het idee van een materiaal, dat zich geheel naar onze wensen voegt en van ons scheppende wezens maakt.
Het ligt aan het oppervlak. “Kunststoffen zijn zeer veranderlijk. Glanzend of mat, ruw of glad - we kunnen aan een materiaal verschillende oppervlakken toewijzen en op die manier het effect sterk beïnvloeden. Geen enkel ander materiaal biedt zo'n grote vormgevingsvrijheid en aanpassingsvermogen”. Eva Höfli werkt in de designfabriek van BASF in Ludwigshafen aan de Rijn, is zelf ontwerpster en adviseert industriële ontwerpers op het gebied van kunststof. Met welke vragen, eisen en verwachtingen komen ze naar u toe? “Dat is heel verschillend en hangt er sterk vanaf of een stoel, een koffiezetapparaat of een fietszadel moet worden geproduceerd. Maar in principe staan designers open voor nieuwe dingen en laten zich graag inspireren”. Net zoals Konstantin Grcic, toen hij elf jaar geleden aan zijn sledestoel Myto werkte. Op dat moment werd een nieuwe technische kunststof uit de de groep thermoplasten gebruikt, polybutyleentereftalaat.
Een voorloper van de intussen legendarische stoel staat nog altijd in de designfabriek. Wanneer je erop gaat zitten, merk je hoe hij lichtjes horizontaal schommelt. “Bij dit prototype”, legt Höfli uit, “waren materiaal en statica nog niet perfect op elkaar afgestemd”. Een paar meter verder staan meerdere Myto's in fel groen, helder blauw, zwart en wit rondom een grote vergadertafel. Er staat ook een vuurrode bij. En het oppervlak? Is mat, voelt koel, zacht en vast aan Het zou echter ook anders kunnen zijn, bijvoorbeeld hoogglanzend. Dat kunststof geen eenduidige eigenschappen heeft, behalve dan dat het maximaal flexibel is, ziet Höfli als een groot voordeel - en alleen achteraf als een probleem. “Vroeger deed men veel moeite om andere materialen zoals leer of hout sprekend te imiteren. Dat was goedkoper, maar werd ook als goedkoop ervaren. Een tafel, die pretendeert van hout te zijn, werd als materiaalleugen verworpen. Wie vandaag de dag met kunststof werkt, staat daarvoor en probeert de oppervlakkwaliteit dusdanig te verbeteren, dat ze er zo hoogwaardig mogelijk uitziet en aangenaam aanvoelt.”
Wanneer Prof. Christian Bonten zijn studenten de alomtegenwoordige vanzelfsprekendheid van kunststof wil laten zien, begint hij graag bij de shampoofles. Die kent iedereen, gebruikt iedereen. “Kijk er eens naar, ze is licht, ze is onbreekbaar, haptisch aangenaam, kleurrijk, kan bedrukt en beplakt worden, en is verkrijgbaar in heel verschillende vormen en maten. Het deksel heeft zelfs een scharnier en kan open- en dichtgedrukt worden”. En dan noemt hij nog het minder voor de hand liggende, maar vanuit technisch oogpunt doorslaggevende voordeel: voordelige massaproductie met weinig energie en middelen. “In vergelijking met glas- en metaalproducten is de ecobalans van kunststof nog altijd onklopbaar. Alleen de papieren zak zou hetzelfde presteren”. Maar papier verdraagt geen shampoo.
Bonten is ingenieur, ere-vice-president van het Duitse Kunststof Museum en leidt het Institut für Kunststofftechnik aan de universiteit van Stuttgart. Hij is telkens weer verbaasd dat de mensen denken dat kunststof een goedkoop materiaal is. “Een kilogram kunststof is duurder dan een kilogram staal. Niet het materiaal zelf is goedkoop, maar de fabricage, omdat weinig energie nodig is. Het mooie van kunststof is de productietechniek”. Met alle voor- en nadelen die een massaproductie met zich meebrengt. Maar het materiaal zelf is niet het probleem, maar onze omgang ermee. “Wie gooit plastic afval in zee? Dat zijn wij”. Daarom verlangt Bonten een radicale herbezinning: “Waarom bestaan er überhaupt producten met zo'n korte levensduur als rietjes, roerstaafjes of plastic zakjes? We moeten opnieuw nadenken over welke toepassingen voor kunststof werkelijk geschikt zijn. En we moeten ons gedrag veranderen. Vooral de ontwerpers kunnen daarbij een grote rol spelen, zij staan dicht bij de consumenten”.
Het is typerend dat je - afhankelijk van aan wie je het belangrijkste voordeel van kunststof vraagt - geheel verschillende antwoorden krijgt te horen. Meubelfabrikanten, chemische bedrijven, ingenieurs - ieder benadrukt het aspect dat voor hem het belangrijkste is. En de ontwerpers? Voor hen zijn alle voordelen belangrijk. Of beter gezegd: - de mogelijkheden die daaruit voortvloeien. Kunststof was altijd al meer dan slechts een materiaal. Kunststof belichaamt het idee van een materiaal, dat zich geheel naar onze wensen voegt en van ons scheppende wezens maakt. Natuurlijk bestonden er voor kunststof reeds materialen die in deze vorm niet in de natuur voorkomen en die we door de combinatie van verschillende stoffen in zekere zin ontdekt hebben, bijvoorbeeld glas, keramiek of gietijzer. Maar geen één was zo radicaal veranderlijk en zo radicaal kneedbaar. In 1902 voorspelde de Belgisch-Vlaamse architect en designer Henry van de Velde: “Onze droom van een soepel materiaal, dat onze bedoelingen net zo makkelijk volgt als de taal van onze gedachten, zal in vervulling gaan”. Het bleek dat kunststof dit materiaal was. Allereerst vooral theoretisch, omdat in het begin de productieprocessen nog ontbraken. Maar het potentieel was reeds merkbaar, zelfs een paar honderd jaar geleden al.
Dat kunststof een jong materiaal en een kind van de industrialisering is, klopt. Erkend werd het principe van de verandering echter al veel eerder. In 1530 experimenteerden de Zwitserse zakenman Bartholomäus Schobinger en de Beierse benedictijnermonnik Wolfgang Seidel met geitenkaas en creëerden een “transparante materie”, die hen deed denken aan “schons horn”, ofwel aan Horn. De notities van beide uitvinders bevatten de oudste, nog bewaard gebleven Duitse kunststofformule en een kleine weergave: “[…] wanneer je het goed hebt gedaan, kan je het gebruiken om tafelbladen, servies en medaillons te gieten, dus alles, wat je maar wenst”. Dat was het, het materiaal dat alles mogelijk maakte. De eerste kunststoffen van caseïne dienden als vervanging voor natuurlijke hoorn en werden tegen het einde van de 19e eeuw verder tot galaliet ontwikkeld. Rond deze tijd ontstonden wereldwijd veel nieuwe materialen, zoals bijvoorbeeld hard rubber, kunstzijde of siliconen. Ook celluloïde was destijds gepatenteerd en werd als goedkope imitatie voor ivoor of schildpad tot decoratieve kammen, fotolijsten of parapluhandvaten verwerkt. Aan het begin van de 20e eeuw volgde met bakeliet de eerste compleet synthetische en industrieel geproduceerde kunststof, een polymeer van fenol en formaldehyde. Ook bakeliet diende meestal ter vervanging van hout en ook als edelsteen.
Tegen dit aspect van veranderlijkheid moest kunststof nog lang vechten. Men verweet kunststof dat het geen karakter zou hebben. Zo wijdt de Duits-Boheemse kunsthistoricus Gustav Pazaurek in zijn verhandeling “Systeem van artistieke perversies” uit 1909 een hoofdstuk aan het thema “Materiaalsurrogaten” en noemt daar ook celluloïde en galaliet als materiaalperversie, zolang ze doen alsof ze alleen materie zijn. Wat niet echt was en niet op zijn minst de waarheid zocht, was minderwaardig en verkeerd. Tenslotte is het tegenovergestelde van waarheid leugen, of opzettelijk bedrog. Ook de voorwerpen, die in het dagelijks leven voorkomen, zouden moeten voldoen aan een morele code. Bovendien werden kunst en ambachten rond de eeuwwisseling fundamenteel als smakeloos overbelast gezien, als anachronistische versiering, die de luxegoederen van de rijke sociale klasse probeerden te imiteren.
Dus zocht men de reductie tot het essentiële, de terugkeer naar functie, vorm en materiaal. In 1907 richtte Van de Velde de Groothertogelijke Saksische School voor Toegepaste Kunsten Weimar op, die de kern van de Bauhaus-beweging werd. Hout, metaal of textiel - de architect en Bauhaus-oprichter Walter Gropius rangschikte de handwerkklassen overeenkomstig de materialen. Er was geen kunststof- of plastic klasse. Er was vooral sprake van materiële gerechtigheid. Hout mocht niet onherkenbaar worden behandeld of verborgen, het moest zichtbaar worden gemaakt en ervaren. Wat moest men doen met een materiaal dat niet in de natuur voorkomt en waaruit geen duidelijke waarheid spreekt? Kunststof praatte na wat er tegen gezegd werd. Deze afwezigheid van een eigen esthetiek trok de materiaalcanon in twijfel. Wat was dan nu nog “echt”? En was authenticiteit überhaupt nog een functionerende categorie? Wanneer het klopt, dat in ieder materiaal een waarheid ligt, dan verandert de waarheid van kunststof al naar gelang de vereisten veranderen. Het kan licht zijn of zwaar, robuust, breekbaar of buigzaam, filigraan of log, vuurvast en zuurbestendig. Iedere toepassing eiste een nieuwe definitie van een nieuwe waarheid. Dat is tegelijkertijd vermoeiend en aantrekkelijk, daagde de chemici uit en zorgde ervoor dat kunststof voortdurend veranderde en zich ontwikkelde.
En toch waren het de architecten, ontwerpers en kunstenaars die zich niet lieten intimideren en er ook geen zin in hadden om bezwaren van links naar rechts te walsen. Zij gaven een positieve draai aan de negatieve reacties en begonnen met de mogelijkheden te spelen. Ze experimenteerden met vorm, kleur, uitwerking - en waren blij, dat kunststof zich aan ieder idee aanpaste en bereidwillig die vorm aannam, die men het gaf. Plotseling hoefde je niet meer binnen de grenzen van het materiaal te denken, plannen en produceren. Nu was de uitdaging anders, het ging erom met de grote vrijheid om te gaan en iets concreets af te dwingen. Een volledig nieuwe vormtaal bijvoorbeeld.
In 1946 ontwierp de Finse architect Eero Saarinen zijn beroemde “Womb Chair”, waarvan de gebogen plastic schaal uit een glasvezelversterkt polyesterhars bestaat, dat tijdens de tweede wereldoorlog ontwikkeld werd. Omdat het materiaal naar men beweert te onooglijk was, verborg hij het onder een stoffen hoes. Maar kunststof was niet te stuiten. Slechts twee jaar later nam het Amerikaanse ontwerpersechtpaar Charles en Ray Eames deel aan de “International Competition for Low-Cost Furniture Design” van het Museum of Modern Art en presenteerde de Side Chair DWS, met een onderstel van hout, waarvan het glasvezelversterkte polyesterzitje zelfbewust een nieuwe esthetiek verkondigde. De boodschap was helder: Hey, ik ben van plastic en dat is mooi zo. Beide stoelen werden designklassiekers en maakten kunststof presentabel, door het salonachtige achter zich te laten en een moderne, internationale materiaalstijl te verkondigen. En een nieuw design, dat zich organisch welfde en bochten toonde. Dat was ook te wijten aan het productieproces, aangezien scherpe randen moeilijk te produceren zijn bij spuitgietprocessen en bij persen, transferpersen, gieten of blaasvormen.
Strikt genomen waren we dus weer bij de materiële gerechtigheid beland en werd een eigen vormtaal gevonden, die alleen met dit materiaal mogelijk was. Deze dynamische lijn werd het meest spectaculair gerealiseerd door de Deense ontwerper en architect Verner Panton, in de jaren ‘60. Zijn Panton Chair citeert de ergonomische vorm van het zittende lichaam en is de eerste stoel compleet van plastic. Wanneer je gaat zitten, is het een zitmeubel, staat hij vrij, dan wordt het een sculpturaal lichaam in de kamer.
Het leek bijna zo, alsof de oude strijd tussen functie en esthetiek in het voordeel van beide partijen werd beslist. Men hield ermee op materialen overeenkomstig hun esthetische en functionele herkomst te sorteren en gebruiken. Stoelen waren lange tijd uitsluitend van hout gemaakt. Ja, en? Vanaf nu was een stoel niet meer automatisch beter of authentieker, alleen omdat hij van hout was. Men verving traditie door nieuwsgierigheid en vroeg zich af wat er zou gebeuren. Men gooide een idee in de ruimte, en het nam vorm aan. Alles leek mogelijk. Korte tijd gaf men zich enthousiast over aan de illusie dat het materiaal zonder eigenschappen ook een materiaal zonder erfzonde was, dat alles kan en niets eist. Het economische wonder, dat tot op zekere hoogte ook een kunststof wonder was, droeg daaraan bij. In 1950 werd wereldwijd 1,5 miljoen ton kunststof geproduceerd, in 1977 50 en in 1989 al 100 miljoen. Een sterk stijgende tendens. In 2016, aldus de organisatie voor Europese kunststofproducenten Plastic Europe, was het wereldwijd 335 miljoen ton. De tendens steeg nog sterker.
Kunststof heeft ondertussen alle, werkelijk alle levensgebieden veroverd: verpakking, medicijn, auto-industrie, bouw, huishoudelijke artikelen, meubels, landbouw ... En in de afzonderlijke sectoren duiken altijd nieuwe gebieden op, waar kunststof nog taken over kan nemen, zoals bijvoorbeeld in de autobranche of ruimtevaart. Dat de fossiele grondstoffen, die tot nu toe het meest voor de kunststofproductie gebruikt werden, eindig zijn, is vooral een kostenprobleem. Jarenlang werkt men al met koolstoffen als hernieuwbare bronnen, die net zo goed functioneren, maar duurder zijn. Een studie van het Institut für Biokunststoffe und Biocompounds (IfBB) uit 2016 becijfert het marktaandeel van de biokunststoffen in de mondiale kunststofmarkt op slechts zes procent. Men schat dat het aandeel in de komende vijf jaar naar tien procent zal stijgen.
Hoe groot onze verwachtingen van kunststof waren en hoe irrationeel onze relatie ermee is, blijkt uit het feit dat wij het materiaal tot vandaag de dag niet vergeven hebben dat het veroudert. Een patina stond men het lange tijd niet toe. Kunststof zou eeuwig jong en mooi en kleurvast blijven. Bijna beledigd wendde men zich af en weigerde te accepteren dat ook een kunstmatig materiaal sterfelijk is. Dan liever terug naar het echte. Maar intussen was al lang duidelijk dat kunststof de toekomst had. En zo beleefde het materiaal ups en downs, was soms meer soms minder aanwezig, maar nooit weg. Kunststof is sowieso niet uit de designgeschiedenis weg te denken. Je zou zelfs kunnen zeggen dat kunststof en modern design afhankelijk van elkaar waren - en dat geldt vandaag de dag nog steeds. Hoewel het aanvankelijke enthousiasme plaats heeft gemaakt voor een verfijnde, realistische relatie, bestaat er in de designbranche nog steeds consensus, dat kunststof zeer vaak het beste materiaal is. Alles begint nog altijd met een idee. Maar dan komen er gelijk een aantal pragmatische eisen, van ordervolume, prijsklasse, werktuigkosten tot doelgroep. Industriedesign is ook altijd de noodzaak, om rendabel te werken. Geen probleem, zolang men in grote aantallen denkt. Wie met kunststof werkt, moet veel in de aanschaf van werktuigen investeren, maar weinig in de lopende productie.
Dat kunststof per se een goedkoop materiaal is, was een verkeerde gevolgtrekking, omdat er te veel te goedkoop materiaal werd geproduceerd.
“Kunststof”, aldus Eva Höfli, “is een materiaal dat geschikt is voor massaproductie. Afhankelijk van de vereisten is het behoorlijk lastig, tot men vorm en constructie zo samenbrengt, dat de statica klopt. Om de gewenste eigenschappen zoals haptiek, oppervlaktekwaliteit en kleur tot hun recht te laten komen, is de keuze van het juiste materiaal essentieel. Maar wanneer het eenmaal functioneert en het werktuig voor de productie aanwezig is, kan men van daaruit tegen lage, lopende kosten hoogwaardig produceren”. En hoe zorgvuldiger je bij de selectie van het materiaal, bij het opzetten van het productieproces en de verwerkingskwaliteit bent, des te hoogwaardiger het resultaat. Dat kunststof per se een goedkoop materiaal is, was een verkeerde gevolgtrekking, omdat er te veel goedkoop materiaal werd geproduceerd. En ook hier reageerden we allereerst irrationeel. Toen de afvalbergen te hoog werden, dat ze ons het uitzicht versperden, en dat er uit zeeën plastic zakjes in plaats van kwallen op het strand aanspoelden, gaven we het materiaal de schuld. Dat we jarenlang plastic zakjes her en der weggooiden, vergaten we maar even voor het gemak. Ondertussen zijn de reacties gedifferentieerder geworden, en wordt er nagedacht waar en hoe men minder kunststof kan gebruiken. Hoe je de plastic afvalberg zinvol kunt recycleren. En waarvoor kunststof als materiaal geschikt is. Wanneer je bedenkt dat een hoogwaardige stoel van kunststof minstens zo lang meegaat als een hoogwaardige houten stoel, misschien nog wel langer, en aansluitend voor 100 procent gerecycleerd kan worden, ontstaan er een heleboel voordelen.
Auto's, tandenborstels, kunstheupen, thermische isolatiematerialen, tennisrackets, LCD-flatscreens, luchtdoorlatende regenkleding, schoenhakken, bierkratten ... Kunststof kan alles. En kunststof kan niets. En misschien is kunststof daarom het meest authentieke materiaal van allemaal. Want kunststof liegt niet. Kunststof reflecteert genadeloos hoeveel of hoe weinig energie, liefde en begrip we erin gestopt hebben. Niet het plastic zakje is dom, maar wij, die het massaal produceren, gebruiken en weggooien. Niet de stoel is intelligent, maar ons idee van een mooi, functioneel en duurzaam zitmeubel.