Op de tweede blik.
“Een herbestemming is geslaagd wanneer je kan zien wat het gebouw vroeger was”: indrukwekkende renovatie in Landau.
Voor werkzaamheden aan een beschermd monument moet je ervaring hebben, risico’s durven nemen, onconventionele oplossingen vinden en een duidelijke visie hebben. En dat is precies wat Thorsten Holch heeft. Deze architect renoveert al meer dan dertig jaar oude gebouwen in het zuiden van Rheinland-Pfalz en redt ze op die manier vaak van sloop.
Afbeeldingen Jens Weber & Orla Connolly
Thorsten Holch was nog een student toen hij aan zijn eerste renovatieproject begon. Dat was halverwege de jaren tachtig. Hij kwam toen naar Landau om de Dagoberthof te bezichtigen. Eigenlijk was het plan om dit gebouwencomplex uit de jaren vijftig te slopen. Maar Holch dacht daar anders over. Hij zag de barsten in de muur wel, maar vooral ook het onbenutte potentieel. Daarom kocht hij het terrein en begon hij de voormalige basisschool zorgvuldig te renoveren. Het was een ontwerp van Johannes Krahn, architect en professor aan de kunstacademie in Frankfurt am Main. Vandaag wonen en werken hier zo’n tachtig mensen, onder wie ook Thorsten Holch zelf. Intussen heeft de architect talloze herbestemmingsprojecten verwezenlijkt in Landau. Hij maakte een studentenrestaurant van de officiersmess, renoveerde de sluiswoning en de Franse Poort, en toverde de tuin van het militaire hospitaal om tot een woongebied voor jong en oud. En dat zijn slechts een paar voorbeelden. Wanneer er ergens in of rond Landau een gebouw op de lijst staat om gesloopt te worden,, kun je er zeker van zijn dat Thorsten Holch van de partij is om zelf een kijkje te nemen. Dat hij vaak een andere visie heeft dan de meeste mensen, is een geluk gebleken voor Landau. Al meer dan dertig jaar is Thorsten Holch met zijn bureau Archimedes als opdrachtgever en architect betrokken bij de ontwikkeling van de stad. Zijn focus ligt daarbij op monumentenzorg en het renoveren van oude gebouwen. Een gesprek over visies, flexibele kozijnsystemen en ijdelheid.
U hebt in Landau meerdere renovatie- en herbestemmingsprojecten in gang gezet. Het laatste was het zogenaamde Gleisbogenhaus ...
Thorsten Holch: Ja, dat werd in de jaren 1910 gebouwd als paardenstal voor het Beierse leger. Het terrein van 24 hectare groot waarop het Gleisbogenhaus staat, was in die tijd een cavaleriekazerne. Ook de overdekte manege, die op de monumentenlijst staat en die we in 2018 al renoveerden, hoort daarbij. Het Gleisbogenhaus (spoorbooggebouw) heeft zijn naam te danken aan het feit dat het in een boogvorm langs de spoorweg gebouwd is. Er bestaan twee zulke gebouwen. Eén daarvan hebben we in 2013 gekocht en omgebouwd tot woningen. Eigenlijk zou het afgebroken worden. Dat het gebouw er nog staat, is te danken aan een initiatief waar ook ik deel van uitmaak. Van de zestig gebouwen die afgebroken zouden worden, konden we er zes redden en het Gleisbogenhaus is daar één van.
Was het de bedoeling om alle kazernegebouwen te slopen?
Zo goed als allemaal. Er stonden tachtig gebouwen en de dienst Monumentenzorg besliste dat alles wat gemaakt was van baksteen en zandsteen, monumentale waarde had en mocht blijven. Over de structuur en het stukje militaire geschiedenis dat dit terrein vertelt, werd niet nagedacht. Simpel gesteld hadden ze voor de gemakkelijke weg gekozen: 54 gebouwen slopen en een nieuw complex neerpoten met een geheel eigen karakter. Dat is jammer, want zo gaat het unieke karakter van het terrein verloren.
Wordt het Gleisbogenhaus eigenlijk beschermd als monument?
Nee, het Gleisbogenhaus geldt als beschermd stads- of dorpsgezicht. Dat wil zeggen dat we ons wat betreft de buitenkant moesten houden aan bepaalde voorschriften. Zo hebben we bijvoorbeeld overleg gepleegd over de kleur van de kozijnen en de vorm van de spijlen.
U hebt geprobeerd om de oude structuur en het karakter van het Gleisbogenhaus zoveel mogelijk te behouden ...
Ja, dat was ons doel. Wat we aantroffen, waren onbewerkte ruimtes met pilaren van gietstaal, en een schuur die vroeger als hooi- en strovoorraad diende. In de tussentijd had het Franse leger de gebouwen gebruikt als garages en ze deels verbouwd. Zo werd aan de westkant een muur met ramen volledig opengebroken en voorzien van grote poorten voor voertuigen. Die structuur hebben we overgenomen. We planden verticale scheidingen in waar de oude poortopeningen zich bevonden, zodat we 16 rijtjeshuisachtige wooneenheden van 70 tot 120 vierkante meter konden creëren. Aan de tuinkant in het westen hebben we de vorm van de oude poorten gebruikt en deze verlengd met een in staal gehulde kubus, een soort van veranda. Aan de oostkant, richting de spoorweg, hebben we de vormgeving van de oude ramen aan de bovenkant van de stal behouden door middel van vaste kozijnen met stalen roeden. Die hebben we samen met Finstral op maat gemaakt. Daaronder hebben we de muur even breed als de kozijnen opengewerkt en er Finstral-huisdeuren met twee vleugels en een aluminium lijst in geplaatst die de kleur van het staal nabootsen.
Wat vinden ze er bij de dienst Monumentenzorg of Beschermde stads- of dorpsgezichten van dat u vaak met kozijnen van kunststof werkt?
Kunststof kozijnen zijn uit den boze bij Monumentenzorg. Maar ik heb ook geen kunststof kozijnen geplaatst, maar metalen kozijnen met een kunststof kern. Dat is een groot verschil. Dat is het bijzondere aan Finstral: de kozijnen hebben een modulair ontwerp. Zo kan je uiterlijk en functionaliteit afzonderlijk bepalen, maar samen toepassen. Aan de buitenkant hebben ze de look van stalen kozijnen, in het midden een kunststof kern die voldoet aan de strengste functionele voorwaarden, en aan de binnenkant kun je kiezen uit verschillende materialen.
Ramen kozijnen zijn altijd een gevoelig onderwerp bij monumentenzorg. Hoe gaat u daar als architect mee om?
Dat hangt volledig van het gebouw af. Voor renovaties heb je oplossingen op maat nodig. In de manege, die een beschermd monument vormt, moest bijvoorbeeld het stalen traliewerk van de oude, grote rondboogramen behouden blijven. De oplossing die we met Finstral ontwikkeld en toegepast hebben, bestonderin om de nieuwe ramen als tweede laag te plaatsen achter de originele stalen roeden. Zo bleef vanaf de buitenzijde het oorspronkelijke uiterlijk behouden, maar binnen konden we voldoen aan alle voorschriften op het vlak van isolatie en geluidswering. Dat kon niet in het Gleisbogenhaus, omdat het oude stalen traliewerk weliswaar nog wel aanwezig, maar te erg beschadigd was. Toen stonden we voor de vraag: gaan we een getrouwe kopie maken van het originele traliewerk of bestaat er nog een andere en misschien zelfs elegantere oplossing?
Die u gevonden hebt ...
Precies. Aan de buitenzijde hebben we met de Ferro-line Finstral-kozijnen de look van stalen kozijnen met smalle profielen gecreëerd, en aan de binnenzijde zijn we voor alle voordelen van een modern kozijn gegaan, van de isolatie tot de geluidsdemping. Of anders gezegd: doordat we de spijlen aangepast hebben aan de geometrie van het oude stalen traliewerk, zijn de kozijnen als het ware zelf stalen traliewerk geworden. In de Xylanderstraße, één van mijn andere renovatieprojecten, hebben we stalen kozijnen met een stalen paneel geplaatst die tot aan de grond doorlopen. Zoiets kun je bij een andere kozijnfabrikant niet laten doen. Zeker bij monumentenzorg hebben wij als architecten flexibele kozijnsystemen nodig, een soort blokkendoossysteem. Zo krijg je veel opties bij de vormgeving.
Wanneer is een herbestemming volgens u geslaagd?
Wanneer je kunt zien wat het gebouw vroeger was. Het fijnste is wanneer je de tijd en ruimte hebt om op de juiste bestemming te wachten. Een voorbeeld daarvan is het huidige stadsarchief bij het station van Landau. Vroeger was dat het stationspostkantoor, met een gigantische hal met loketten op de benedenverdieping en ruime kantoren op de bovenverdieping. Daar hadden we natuurlijk woningen en kantoren van kunnen maken. Maar dan zouden we het gebouw in kleine stukjes opgedeeld en verminkt hebben. Daarom hebben we in eerste instantie niets gedaan. Toen het stadsarchief van Landau een nieuwe locatie zocht, lag de oplossing voor de hand. En we konden het gebouw zodanig renoveren dat de oude structuur nog volledig zichtbaar is.
Niettemin vraagt een oud gebouw om een nieuwe visie. Hoe bedenkt u zoiets?
Dat is moeilijk te zeggen. Veel gebeurt in mijn onderbewustzijn. Ik bezoek een gebouw keer op keer, kijk naar de structuur, zoek details, maak foto’s. Eigenlijk is het een voortdurende dialoog met het gebouw en alle betrokken partijen.
Herbestemming vereist dus in principe meer geduld en meer ervaring ...
Ja, je moet er heel wat denkwerk in steken. Je kan niet terugvallen op standaard oplossingen of een productfiche tevoorschijn halen. Dat houdt ook altijd een zeker risico in, zeker voor ons als opdrachtgevers, maar als je ervaring hebt, kun je zulke dingen goed inschatten. Het is zoals bij de kozijnen die ik eerder noemde: erg vaak moet je samen naar nieuwe oplossingen zoeken. Daarom is het belangrijk om nauw samen te werken met fabrikanten. Finstral is op dat vlak erg flexibel, ontwikkelt eigen ideeën en kan veel mogelijk maken, omdat ze hun kozijnen echt helemaal zelf produceren.
Renoveren en herbestemming stonden lange tijd niet erg hoog aangeschreven ...
Het probleem dat veel architecten hebben met renoveren, is dat ze zich er niet echt mee kunnen identificeren. Het gebouw staat er namelijk al en werd door iemand anders ontworpen. Het is dus ook een kwestie van ijdelheid. Maar die mentaliteit is intussen aan het veranderen. Dertig jaar geleden was ik nog een gek die een oud gebouw kocht en daar woningen van maakte. Intussen zijn ‘grijze energie’ en de zuinige omgang met hulpbronnen iets heel normaals. Op de biënnale van zes jaar geleden ging het al om 'reduce/reuse/recycle', maar het motto kreeg toen niet de aandacht die het verdiende. Dat begint nu pas te komen. De Pritzker-prijs voor Lacaton & Vassal was een belangrijke stap in die richting.
Moeten we leren kijken met een soort 'tweede blik', die het idee achter de afbrokkelende façade ziet?
De Dagoberthof in Landau was mijn eerste renovatieproject. Het is de plaats waar ik tot op de dag van vandaag woon en werk. Het gebouw was toen in lichtgroen en poepbruin geschilderd. Mijn eerste impuls was: omdraaien en heel hard wegrennen. Toen ik een tweede keer keek, merkte ik de lichtinval op: er waren ramen tot op de grond tussen de afzonderlijke delen van het gebouw die het licht naar binnen lieten, en muren die het reflecteerden. Vervolgens ben ik in het architectuurmuseum het originele ontwerp van architect Johannes Krahn gaan opzoeken: lichtgrijs, gele ramen, betongrijze overstekken ... Wow. En precies dat heb ik er dan ook weer van gemaakt. Vaak worden gebouwen in de loop der tijd verminkt. Dat moet je wegdenken en dan moet je nog een keer naar het gebouw kijken. Die tweede blik is cruciaal, die hebben we nodig.